18820 |
verveling |
verveling:
vervaeling (L322a Nunhem)
|
de toestand waarin men zich verveelt [verveling, vernooi, verlei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19270 |
verwaarlozen |
verkassebengelen?:
verkassebengele (L322a Nunhem)
|
geen zorg voor iets dragen [verbaalmonden, niet tellen, verwaarlozen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18815 |
verwachting |
verwachten:
verwochte (L322a Nunhem)
|
het wachten op iets, meestal op iets positiefs [lous, loos, verwachting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20171 |
verwantschap |
verwant zijn:
verwantj zeen (L322a Nunhem)
|
het verwant-zijn, de familiebetrekkingen, de verwantschap [parentatie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20304 |
verwend kindje |
kindje van willen:
kiendje van wille (L322a Nunhem),
papkindje:
pap kiendje (L322a Nunhem)
|
een bedorven, door en door verwend kind [babaard, babbe, kinnebaba] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21795 |
verwensen |
verwensen:
verwinse (L322a Nunhem)
|
iemand kwaad toewensen [wensen, verdijen, verwensen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
29642 |
verzakt spoor ophogen |
dompen:
dõmpǝ (L322a Nunhem),
opdompen:
ǫp˱dumpǝ (L322a Nunhem),
spoor lichten:
špōr lextǝ (L322a Nunhem)
|
[N 98, 57; monogr.]
II-8
|
21806 |
verzoek |
verzoeken:
verzeuken (L322a Nunhem)
|
het vragen iets te willen doen, verzoek [bede] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18931 |
verzuimen |
verzuimen:
verzoeme (L322a Nunhem)
|
nalaten te doen wat men opgedragen gekregen heeft of wat men beloofd heeft [verzuimen, schrikken, fouten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18277 |
vest |
wambuisje:
waemeske (L322a Nunhem)
|
herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)]
III-1-3
|