21617 |
waarde van 30 stuiver |
daalder:
Opm. de waarde hiervan is hier: fl. 1, 80.
daalder (L322a Nunhem)
|
waarde van 30 stuiver = F 1,50 [daalder, dolde?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21615 |
waarde van 6 stuiver |
shilling (eng.):
Opm. staat genoemd in t 18de eeuwse kinderboek der Arnhemse hul/hut?
schilling (L322a Nunhem)
|
waarde van 6 stuiver [een schilling?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18860 |
waarderen |
waarderen:
waardere (L322a Nunhem)
|
op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21457 |
waarschuwen |
waarschuwen:
waarsjuwe (L322a Nunhem)
|
het attent maken op gevaar of nadeel dat men door een bepaalde oorzaak zou kunnen ondervinden [vermaan, waarschuwing] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20440 |
wachthouden bij een dode |
waken:
wake (L322a Nunhem)
|
wachthouden bij een dode [waken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20740 |
wafel |
wafelkoek:
Nieuwjaar
waofelkook (L322a Nunhem)
|
Wafel [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34562 |
wagen |
wagen:
wāgǝ (L322a Nunhem)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|
17943 |
waggelen |
strampelen:
strample (L322a Nunhem),
waggelen:
(g klinkt als zachte k).
waggele (L322a Nunhem)
|
lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] || slingerend lopen [N 38 (1971)]
III-1-2
|
17845 |
wakker |
wakker:
wakker (L322a Nunhem)
|
Wakker: niet slapend (wakker, snuig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29688 |
wals |
rol:
rǫl (L322a Nunhem),
walsen:
walsǝ (L322a Nunhem),
wel:
wę ̞l (L322a Nunhem)
|
Houten of ijzeren rol waarmee het zandbed van de baan werd vastgedrukt. In Q 20 noemde men dit werk rollen (rǫl\). [monogr.] || Toestel, bestaande uit twee brede rollen, waartussen de klei werd geplet. [monogr.]
II-8
|