e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wambuis wambuis: wames (Nunhem) wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)] III-1-3
wan wan: wan (Nunhem) De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37] I-4
wandelen kuieren: kuiere (Nunhem, ... ), wandelen: wanjele (Nunhem, ... ) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)] III-1-2
wandluis pretluis: vroeger  pretloes (Nunhem), wandluis: thans  wandjloes (Nunhem) wandluis, weegluis, het platte bloedzuigende insect dat zich overdag schuilhoudt in naden en spleten van houten vloeren enz. [wanlöws, platte pose, bertelemees] [N 26 (1964)] III-4-2
wannen met de wan wannen: wanǝ (Nunhem) Om het graan te scheiden van kaf en graanafval wordt het gewand. Het principe van de handeling is eenvoudig: de graankorrels worden tegelijk met het kaf en de andere ongerechtigheden omhooggeworpen; door de wind worden het kaf en het lichtere afval weggeblazen; de zwaardere graankorrels vallen terug en blijven over. Het primitiefste en oudste middel om te wannen is de wan: een platte korf met aan beide zijden een oor en iets uitgehold aan één kant. In die uitgeholde kant wordt het graan nog vermengd met het afval gedaan en de wanner schudt de mand, zodanig dat de natuurlijke wind het afval doet wegwaaien en dat het graan terug in de mand valt. Zie het lemma ''wan'' (6.3.2). Later ging men de wanmolen gebruiken, waarbij een kunstmatige windstroom werd opgewekt; zie het lemma ''wanmolen'' (6.3.5). Vaak gebruikt men hetzelfde werkwoord voor het wannen met de wan en voor het wannen met de wanmolen; dan is dat werkwoord wannen. Soms gebruikte men een apart woord voor het werken met de wanmolen; deze zijn opgenomen in het lemma ''wannen met de wanmolen'' (6.3.4).' [N 14, 37; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
want want: [mv.; tj: mouillering]  wantje (Nunhem) wanten, met duim maar zonder vingers [N 23 (1964)] III-1-3
warm weerx heet (weer): heit (Nunhem) warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)] III-4-4
wastobbe, wasteil teil: tie-l (Nunhem), wasbak: wasbak (Nunhem) teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
waterbak sop: sǫpǝ (Nunhem), sproeier: sprujǝr (Nunhem), waterbak: wā.tǝrbak (Nunhem) Waterbak waarin de vormbakken werden schoongewassen en natgemaakt. [monogr.] II-8
waterblaas waterblaas: wātǝrblǭs (Nunhem) De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a] I-11