| 20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitekaas:
fluitekêês (L322a Nunhem),
fluitkaas:
fluitkèès (L322a Nunhem)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
bovenmuts:
baovemöts (L322a Nunhem)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
witte muts:
witte möts (L322a Nunhem)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 33258 |
witte klaver, steenklaver |
wilde klee:
weljǝ [klee] (L322a Nunhem)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
| 20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L322a Nunhem),
wit moes:
wit moos (L322a Nunhem),
zuurmoes:
wit moos als zuurkool
zoermoos (L322a Nunhem)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
| 24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenke (L322a Nunhem, ...
L322a Nunhem),
kwikstaartje:
kwikstertje (L322a Nunhem)
|
kwikstaart [N P (1966)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
huivenmuts:
haovemöts (L322a Nunhem)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waterlelie (L322a Nunhem)
|
witte waterlelie [N 37 (1971)]
III-4-3
|
| 20620 |
wittebrood |
mik:
mik (L322a Nunhem)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 18867 |
woede |
colrig (<fr.):
koleirig (L322a Nunhem)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|