25227 |
zacht winterweer |
open (weer):
aope waer (L322a Nunhem)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
huisbezem:
hoe-s-baezem (L322a Nunhem)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18316 |
zak in de onderrok |
schortentas:
sjortetes (L322a Nunhem)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18324 |
zak op een schort |
scholkentas:
sjolketes (L322a Nunhem)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
tassenplag:
tesseplak (L322a Nunhem)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20307 |
zakgeld |
tassengeld:
tessegeldj (L322a Nunhem),
tessengeld:
tessegeldj (L322a Nunhem)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
18234 |
zakhorloge |
horloge:
(= nieuw Nunhems).
horloge (L322a Nunhem)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
22195 |
zand |
zand:
zaŋk (L322a Nunhem)
|
Zeer fijn en droog zand, gebruikt om de binnenkant van de vormen van een dun laagje te voorzien. Volgens de invullers uit Q 121b en Q 211 werd het zand gedroogd en gezift (j\drȳxt˱ ę ̞n j\zeft). [monogr.]
II-8
|
19436 |
zand strooien |
strooien:
Ook werd zaterdags kort gesneden stro, na het schrobben uitgestrooid, dat \'s zondags werd verwijderd: strjuisel
strui-je (L322a Nunhem)
|
Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33678 |
zand, zandgrond |
lichte:
lextǝ (L322a Nunhem)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|