19557 |
bordenrek, schotelrek |
rekje:
rèkske (L322a Nunhem)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18785 |
borduren |
borduren:
borduren (L322a Nunhem),
festonneren (<fr.):
= open van te voren uitgeknipte versiering met gauw ?? (niet goed leesbaar op de vragenlijst).
festoneren (L322a Nunhem)
|
Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
29616 |
boren naar klei |
boren:
bǭrǝ (L322a Nunhem)
|
Door middel van boringen onderzoek doen naar de eventuele aanwezigheid van klei. Daartoe werd een lange, holle buis in de grond gedreven. In L 270 werd de boorbuis opgehangen aan een katrol. Deze werd door de arbeiders een rolkop (rǫlkǫp) genoemd. Het boren naar klei kwam zelden voor omdat de klei doorgaans niet diep zat. De opgave uit L 297 betreft de gresbuizenindustrie. [N 98, 33; monogr.]
II-8
|
20563 |
borrel |
drupje:
dröpke (L322a Nunhem)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
borrelen:
borrelen (L322a Nunhem)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
borrelglaasje:
borrelglaske (L322a Nunhem)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
varkenshaar:
verkeshaor (L322a Nunhem)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
borst (L322a Nunhem)
|
Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrstnęt (L322a Nunhem)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
18400 |
borstrok |
borstrok:
borstrok (L322a Nunhem),
kamizool (<fr.):
kammezaol (L322a Nunhem)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|