id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19574 | drinkglas | bierglas: beerglaas (Nunhem) | drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] III-2-1 |
33672 | drinkkuil in de wei | sprong: sprø̜ŋk (Nunhem) | Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8 |
20564 | droesem | droesem: droesem (Nunhem) | droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3 |
33701 | droge plekken in moeras | bult: bø̜ljtj (Nunhem) | Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9] I-8 |
20507 | dronkaard | zatlap: zaatlap (Nunhem) | dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3 |
20635 | dronken | een stuk in de kloten: ei stjuk in die klóóte (Nunhem), een stuk in de reet: ei stjuk in die reet (Nunhem), een stuk in de vaan: ei stjuk in die vaan (Nunhem) | dronken [N 10 (1961)] III-2-3 |
20622 | dronken zijn | hem goed gestreken hebben: um good gestreeke höbbe (Nunhem), hem schoon om hebben: um sjoon om hubbe (Nunhem), iets ander gehad hebben als keuls water: NB: köls: (vroeger) sluiting van limonadeflesjes hae haet get anges gegad als kölse water (Nunhem), kaffer zijn: hae is kaffer (Nunhem) | dronken [N 10 (1961)] III-2-3 |
25232 | droog blijven | droog blijven: drêûg blieve (Nunhem), t blijft over]: ’t drieft ēūver (Nunhem) | droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4 |
29718 | droogplaats | baan: bān (Nunhem [(8 slagen: slē̜x dat wil zeggen 8 vormelingen naast elkaar)] ) | Het gedeelte van de steenbakkerij waar de vormelingen werden omgeslagen om te drogen tot ze hanteerbaar waren. De droogplaats werd voor de campagne gëgd, zonodig met zand opgevuld en met een verzwaard raamwerk gesleept, zodanig dat het oppervlak naar de kanten licht afhelde. Vervolgens werd het geheel gewalst - Geuskens, pag. 97. Drie meter breedte van de baan werd in Q 17 een zats (zats) genoemd. Was zoɛn stuk volgelegd, dan werd de vormtafel verplaatst. Zie ook het lemma ɛomzettenɛ.' [N 98, 95; monogr.] II-8 |
29715 | droogrekken | rekken: rę ̞kǝ (Nunhem) | Constructie van latten met een overkapping, waarin de plankjes met vormelingen werden opgeborgen om te drogen. Zie ook afb. 23. [monogr.; N 98, 95] II-8 |