24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
doezendj-pŏŏt (L322a Nunhem)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20721 |
dun sneetje brood |
flitsje:
flitske (L322a Nunhem)
|
Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34239 |
dunne melk |
blauwe melk:
blau̯w mɛlk (L322a Nunhem)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
18685 |
dunne sjaal |
sjaal:
sjaal (L322a Nunhem)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18332 |
dunne zijden dameskous |
zijden hoos:
zieje haoze (L322a Nunhem)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18333 |
dunne zwarte rouwkous |
zwarte hoos:
zjwarte haoze (L322a Nunhem)
|
kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19311 |
durfal |
kadee:
kadae (L322a Nunhem)
|
iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
hazenslaap:
hazesjlêûpe (L322a Nunhem)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
schei:
šęi̯ (L322a Nunhem)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
šęi̯ǝ (L322a Nunhem)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|