18543 |
gestreepte broek |
streepjesboks:
striepkesbóks (L322a Nunhem)
|
broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18828 |
getob; tobben |
gedoens:
gedoons (L322a Nunhem),
temptatie:
tamtasie (L322a Nunhem)
|
het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20388 |
getuige zijn |
getuigen:
getuuge (L322a Nunhem)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
30181 |
gevak |
gevak:
šǝvāk (L322a Nunhem)
|
Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.]
II-9
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (L322a Nunhem),
pijn:
pie.n (L322a Nunhem)
|
Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
dood:
dooëd (L322a Nunhem),
doof:
douf (L322a Nunhem)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwø̜lǝf (L322a Nunhem),
welfsel:
wø̜lǝfsǝl (L322a Nunhem)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
19264 |
gewillig |
gewillig:
gewillig (L322a Nunhem)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17564 |
gewricht |
gewerf:
gewerv (L322a Nunhem)
|
gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kômpenie (L322a Nunhem),
kompel (<du.):
kômpel (L322a Nunhem)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|