21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
(Det hêt gein wêrde).
wêrde (L427p Obbicht)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21779 |
(kleine) zelfstandige |
winkelier:
winkeleer (L427p Obbicht)
|
Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
bòtse (L427p Obbicht)
|
stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
stevige knoken:
sjtevige knèùk (L427p Obbicht),
stompels:
sjtompele (L427p Obbicht)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17990 |
(persoon met) bleek, flets gezicht |
sneeuwschijter:
⁄t is ene sneesjieter (L427p Obbicht)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bukke (L427p Obbicht)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
faalje (L427p Obbicht)
|
falie [SGV (1914)]
III-1-3
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoos (L427p Obbicht)
|
aalmoes [SGV (1914)]
III-3-1
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
(Bijv: "einen oam beer"mannel.).
oam (L427p Obbicht)
|
aam (maat) [SGV (1914)]
III-4-4
|
31252 |
aambeeld |
aanvilt:
ānvęltj (L427p Obbicht)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|