e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lawaai, herrie laweit: laweit (Obbicht) lawaai [SGV (1914)] III-4-4
ledikant bed: bed (Obbicht), krib: krib (Obbicht), ledikant: ledikant (Obbicht) Verplaatsbaar bed (i.p.v. een bedstee) (bed, krib, ledikant) [N 79 (1979)] III-2-1
leegloper leegloper: lêgluiper (Obbicht) leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leerlooier leerlooier: lę̄rlojǝr (Obbicht) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjst (Obbicht) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: liêuw (Obbicht) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
lege eerste koe schot: šǫt (Obbicht) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
leggen leggen: lèkke (Obbicht) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legnest nest: nęs (Obbicht) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei(en) lei(en): leͅijə (Obbicht) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3