e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nok vorst: vēs (Obbicht) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
noodbed, kermisbed kermisbed: kermisbed (Obbicht), paljas: paljas (Obbicht) Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)] III-2-1
nors bars: bars (Obbicht) norsch (barsch) [SGV (1914)] III-3-1
notariskosten schrijfgeld: Opm. stoottoon.  sjr‧iefgeltj (Obbicht) gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)] III-3-1
noveen noveen (<lat.): noveen (Obbicht) Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)] III-3-3
ochtend (vanmorgen ochtend: mörge (Obbicht) s morgens) [SGV (1914)] III-4-4
oever kant: kenjt (Obbicht), oever: oover (Obbicht), talud: teluu(m) (Obbicht) oever [SGV (1914)] || oeverhelling [SGV (1914)] III-4-4
offerblok offerstok: offerstok (Obbicht) Het metalen (vroeger houten) kastje, aangebracht bij de kerkuitgan(en) en/of bij een heiligenbeeld, waarin men geld kan deponeren [godsblik, offerstok, offerblok, offerbus, offerkist?]. [N 96A (1989)] III-3-3
offergang offergang: offergank (Obbicht) De offergang, rondgang van de gelovigen rond het offerblok [offergank?]. [N 96B (1989)] III-3-3
okkernoot noot: neut (Obbicht), oo zweemt naar oa  noot (Obbicht) noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] I-7