e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leiden leiden: lęi̯ǝ (Obbicht) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lende lende: linje (Obbicht), lènje (Obbicht) lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig gezwank: gesjwank (Obbicht) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar uitergaans: ⁄t oetergoons (Obbicht), vroegjaar: vreugjoar (Obbicht) lente [SGV (1914)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel vieze, een -: (= t is een leepe kerel invuller geeft geen antwoord op het woord leep, kennelijk is hier geen woord voor.  ⁄t is eine vieze (Obbicht) leep [SGV (1914)] III-1-4
lepel lepel: léépel (Obbicht) lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelrek lepelenbak: léépelebak (Obbicht) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leren leren: liêre(n) (Obbicht) studeeren [SGV (1914)] III-3-1
leren, studeren studeren: studeere(n) (Obbicht) studeeren [SGV (1914)] III-3-1
leunstoel grote stoel: gru̯atə stōl (Obbicht), kraamstoel: krōͅmstōl (Obbicht), zetel: zetel (Obbicht) Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leuningstoel [SGV (1914)] III-2-1