23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
meërstömmige mès (L427p Obbicht)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
meister (L427p Obbicht)
|
meester [SGV (1914)]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māx (L427p Obbicht)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
heggendoorn:
hèkkedoare (L427p Obbicht),
hèkkedoaren (L427p Obbicht)
|
haagdoorn [SGV (1914)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
meikever:
meikèver (L427p Obbicht),
meikeverd:
meikêvert (L427p Obbicht),
predikt (ww?):
WBD een meikever praedikt = met voelsprieten over elkaar wrijven
praedikt (L427p Obbicht)
|
meikever [N 26 (1964)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
mêtjen (L427p Obbicht)
|
meisje [SGV (1914)]
III-2-2
|
34454 |
mekkeren |
bleken:
blē̜kǝ (L427p Obbicht)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
34237 |
melk |
melk:
męlǝk (L427p Obbicht)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zii̯ǝ (L427p Obbicht)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaders:
mɛlkǭi̯ǝrs (L427p Obbicht)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|