18795 |
minderen |
minderen:
mindere (L427p Obbicht),
mindere(n) (L427p Obbicht)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? (minderen, afzetten) [N 104 (2000)] || minderen [SGV (1914)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
minderjiêrig (L427p Obbicht)
|
minderjarig [SGV (1914)]
III-2-2
|
20459 |
minnares |
hoer:
hoer (L427p Obbicht),
slet:
slet (L427p Obbicht)
|
concubine [N 37 (1971)]
III-2-2
|
23304 |
mis |
mis:
mès (L427p Obbicht)
|
De Eucharistieviering, de H. Mis [de mis, de mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23523 |
mis met drie heren |
drieherenmis:
drieheëremès (L427p Obbicht)
|
Een plechtige H. Mis waarin een celebrant, een dialen en een subdiaken voorgaan [drieherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23524 |
mis met vier heren |
vierherenmis:
veerheëremès (L427p Obbicht)
|
Een plechtige H. Mis waarin naast de genoemde drie, ook nog - gehuld in koorkap - een presbyter assistens voorgaat [vierherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23509 |
mis voor een overledene |
dodenmis:
doajemès (L427p Obbicht)
|
Een mis voor een overledene [zielmis, zielemis, zieledienst, dodenmis, zwarte mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23548 |
misboek op het altaar |
boek:
book (L427p Obbicht)
|
Het grote misboek, missaal dat op een lezenaar op het altaar staat [misboek, mèsbook, mèsbóch?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23271 |
misdienaar |
koorezel:
koaraezel (L427p Obbicht),
koorjong:
koarjong (L427p Obbicht)
|
Een koorknaap, misdienaar, misdiener [koeërjóng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23539 |
misdienaarstoga |
toog (<lat.):
toog (L427p Obbicht)
|
De rode of de zwarte toog van een misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|