e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
biljet van duizend gulden briefje van duizend: ps. invuller heeft voor de waarde geen fonetische notering gegeven.  breefke van 1000 (Obbicht) 1000 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
biljet van honderd gulden briefje van honderd: ps. invuller heeft voor de waarde geen fonetische notering gegeven.  breefke van 100 (Obbicht) 100 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
biljet van tien gulden tientje: tientje (Obbicht) 10 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
biljet van twintig gulden briefje van twintig: ps. invuller heeft voor de waarde geen fonetische notering gegeven.  breefke van 20 (Obbicht) 20 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
biljet van vijfentwintig gulden briefje van vijfentwintig: ps. invuller heeft voor de waarde geen fonetische notering gegeven.  breefke van 25 (Obbicht) 25 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
biljet van vijftig gulden briefje van vijftig: ps. invuller heeft voor de waarde geen fonetische notering gegeven.  breefke van 50 (Obbicht) 50 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
billen batsen: batsǝ (Obbicht) Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112] I-11
binder binder: bęnjǝr (Obbicht) Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.] I-4
binnenbeer binnenbeer: benǝbē̜r (Obbicht) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnenplaats goed: good (Obbicht) Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)] III-2-1