e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijzen, uit de aren vallen ruizelen: rȳzǝlǝ (Obbicht) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
ringen brillen: brelǝ (Obbicht) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12
ringen, randen verwijderen van peulvruchten ringen: renge (Obbicht), ringe (Obbicht) [N Q (1966)] [SGV (1914)] I-7
ringrijden, ringsteken ringsteken: Opm. alleen bekend bij oudere personen.  rinkstêke (Obbicht) ringsteken [SGV (1914)] III-3-2
rinkelen met de altaarbel bellen: belle (Obbicht) Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)] III-3-3
riool goot: goeut (Obbicht) riool [SGV (1914)] III-3-1
rit rit: Opm. zelden gebruikt.  rit (Obbicht) rit [SGV (1914)] III-3-1
ritnaald, larve van de kniptor ritnaald: WBD zwart  ritnaoel (Obbicht) ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)] III-4-2
ritselen ritselen: ritsele(n) (Obbicht) ritselen [SGV (1914)] III-4-4
rochelen rochelen: rochele (Obbicht), ròggele (Obbicht) rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)] III-1-2