e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roeper uitroeper: Opm. stoottoon.  ‧oetreuper (Obbicht) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] III-3-1
roepwoord om de klokhen te lokken kloek, kloek, kloek: kluk, kluk, kluk (Obbicht) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roepwoord voor de geit met, met: męt, męt (Obbicht) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit mettetje, mettetje: mɛtǝkǝ, mɛtǝkǝ (Obbicht) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roest roest: ros (Obbicht) roest [SGV (1914)] III-4-4
roesten roesten: rosse(n) (Obbicht) roesten [SGV (1914)] III-4-4
roestplek plek: plek (Obbicht) Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
roet roet: roet (Obbicht) Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] III-2-1
rogge koren: [koren] (Obbicht) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
rok: algemeen kleed: Opm. alleen van dameskleren.  kleid (Obbicht), rok: rok (Obbicht) rok [SGV (1914)] III-1-3