25042 |
ruw, ruig |
ruw:
roew(e) (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht)
|
ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)]
III-4-4
|
29731 |
ruwe stenen |
zonnebakkers:
zǫnǝbɛkǝrs (L427p Obbicht)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21081 |
sabbelen |
sabbelen:
zabbele (L427p Obbicht)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakkerstie (L427p Obbicht),
sakkrestie (L427p Obbicht)
|
gerfkamer [SGV (1914)] || Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21571 |
salueren |
aanslaan:
aanslaon (L427p Obbicht)
|
groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
houden:
⁄t met eine hauwe (L427p Obbicht)
|
heulen (met iemand) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
sangtes (L427p Obbicht)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
savoije (L427p Obbicht),
savooiemoes:
savoijemoos (L427p Obbicht)
|
[N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
sjappeleer (L427p Obbicht),
scapuliermedaille (<fr.):
en sjabbeleermedaje (L427p Obbicht)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
šāf (L427p Obbicht)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|