21674 |
schuld zonder papieren |
mondelingse verkoop:
monjelingse verkoup (L427p Obbicht)
|
schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
sjöljig (L427p Obbicht)
|
schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
rui:
rui̯ (L427p Obbicht),
schurft:
sjörf (L427p Obbicht)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || schurft [SGV (1914)]
I-11, III-1-2
|
22824 |
schutter |
schutter:
sjötter (L427p Obbicht)
|
schutter [SGV (1914)]
III-3-2
|
22853 |
schutters |
schutters:
sjötters (L427p Obbicht)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (L427p Obbicht)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
schop:
sjiep (L427p Obbicht)
|
Een eenvoudig gebouwtje achter het woonhuis dat tot bergplaats van gereedschappen of iets dergelijks dient (kot, schop, schuurtje, stal) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34522 |
seksen |
seksen:
sɛksǝ (L427p Obbicht)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
19401 |
servies |
servies:
servies (L427p Obbicht)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17752 |
sik |
sik:
sek (L427p Obbicht)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.]
I-12
|