28694 |
sikkel |
zekel:
zēkǝl (L427p Obbicht)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
23400 |
sint-jozefbeeld |
sint-jozefbeeld:
sint joazefbeeld (L427p Obbicht),
sint-jozep:
sint joazep (L427p Obbicht)
|
Een beeld van de H. Jozef. [N 96A (1989)] || Een beeld van St. Jozef. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19420 |
sintel |
sintel:
sintel (L427p Obbicht),
zintjele (L427p Obbicht),
Note v.d. invuller: (maar of dat een brandbaar residu is?).
sintels (L427p Obbicht)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)] || Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19065 |
sip (kijken) |
sneu kijken:
snue kieke(n) (L427p Obbicht)
|
sip kijken [SGV (1914)]
III-1-4
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
sjachelaer (L427p Obbicht)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
sjachelen (L427p Obbicht)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17870 |
slaan |
slaan:
sloan (L427p Obbicht)
|
slaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
slachten (L427p Obbicht),
slaxtǝ (L427p Obbicht)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
slachtrijp:
šlaxrīp (L427p Obbicht)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
slachtrijp:
šlaxrīp (L427p Obbicht)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|