19451 |
spionnetje, kijkgaatje |
kijkvenstertje:
kijkvenstertje (L427p Obbicht)
|
Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (L427p Obbicht)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
splijtkool:
-
splijtkool (L427p Obbicht)
|
I-7
|
23327 |
spoken |
spoken:
spuek (L427p Obbicht)
|
spoken (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
23328 |
spoken (ww.) |
spoken:
spoike(n) (L427p Obbicht)
|
spoken (ww.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
23329 |
spook |
spook:
spoik (L427p Obbicht)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝšpǭrǝ (L427p Obbicht),
sporen:
spǭrǝ (L427p Obbicht)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
19359 |
spotten |
(er) de gek mee houden:
de(n) gek mèt hauwe (L427p Obbicht),
spotten:
Opm. zelden gebruikt.
spotte(n) (L427p Obbicht)
|
spotten [SGV (1914)]
III-1-4
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
spriêf (L427p Obbicht)
|
spreeuw [SGV (1914)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle(n) (L427p Obbicht),
praten:
Opm. komt zelden voor.
proate(n) (L427p Obbicht),
spreken:
sprêke(n) (L427p Obbicht)
|
praten [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)]
III-3-1
|