33631 |
waterput |
put:
pøͅt (L427p Obbicht),
welput:
welput (L427p Obbicht),
wɛlpøt (L427p Obbicht)
|
[DC 21 (1952)] [Roukens 03 (1937)] [SGV (1914)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterrand:
wātǝrraŋk (L427p Obbicht)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24398 |
waterspin |
waterspin:
WBD
watersjpén (L427p Obbicht)
|
waterspin [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21683 |
wbd: in trek |
hoog staan:
ze sjtoan hoeag (L427p Obbicht)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21662 |
wbd: katten |
rouwkoop krijgen:
rouwkoup kriege (L427p Obbicht)
|
katten: Wat zegt men wanneer de koper de verkoper met zijn waar laat zitten, niet afhaalt wat hij gekocht heeft [katten? hij heeft gekat?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21677 |
wbd: staartgeld / verschil |
stoot:
de sjtoeat (L427p Obbicht)
|
verschil: Vraagt men aanvankelijk teveel geld voor wat men wil verkopen, dan moet men tenslotte vaak genoegen nemen met minder dan men eerst kon krijgen; hoe noemt men in zulk geval het verschil tussen wat men eerst kon krijgen en wat men tenslotte werkel [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21663 |
wbd: verkopen voor |
laten:
ich loat ze dich (L427p Obbicht)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20435 |
weduwe |
wedvrouw:
wèdvrouw (L427p Obbicht)
|
weduwe [SGV (1914)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedman:
wèdmanne (L427p Obbicht)
|
weduwnaar [SGV (1914)]
III-2-2
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
stoef (L427p Obbicht)
|
stof (étoffe) [SGV (1914)]
III-1-3
|