24851 |
zijwortel |
wortelen:
wortele (L427p Obbicht)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitte (L427p Obbicht)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
33721 |
zoden afsteken |
steken:
stē̜kǝ (L427p Obbicht)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zeuke (L427p Obbicht)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zeuthout (L427p Obbicht)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (L427p Obbicht)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ø̜̄vǝr[den] (L427p Obbicht)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜jmǝ (L427p Obbicht)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
23339 |
zonde |
zonde:
zunj (L427p Obbicht)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zunj (L427p Obbicht)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|