21169 |
brug |
brug:
brök (L427p Obbicht)
|
brug [SGV (1914)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broed (L427p Obbicht)
|
bruid [SGV (1914)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
alleen door zeer ontwikkelden gebruikt
broedegom (L427p Obbicht)
|
bruidegom [SGV (1914)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
e brudje (L427p Obbicht)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broeluf (L427p Obbicht)
|
bruiloft [SGV (1914)]
III-2-2
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (L427p Obbicht)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
brul:
brøl (L427p Obbicht)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
buu (L427p Obbicht),
regenbui:
rêgenbuuj (L427p Obbicht)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
17635 |
buik (spotnamen) |
buikje:
buukske (L427p Obbicht),
pens:
pens (L427p Obbicht)
|
buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18139 |
buil op het hoofd |
bult:
bēūltj (L427p Obbicht),
knots:
knutsj (L427p Obbicht)
|
buil op het hoofd [buts, buil] [N 10a (1961)]
III-1-2
|