e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donker worden, duisteren avonden: ⁄t begint te aovende (Obbicht) schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
donker, duisterx duister: duuster (Obbicht, ... ) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] III-4-4
donkerbruine koe vale koe: vāl [koe] (Obbicht) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11
dood (bn.) dood: doit (Obbicht) dood [SGV (1914)] III-2-2
doodsklok dodenklok: doajeklok (Obbicht) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doof doof: douf (Obbicht) doof [SGV (1914)] III-1-1
doofpot amerenbak: ǭmǝrǝbak (Obbicht), amerenpot: aomerepot (Obbicht) De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] II-1, III-2-1
dooien dooien: doije (Obbicht), t slaakt]: afgaon (Obbicht), doeaje (Obbicht), het waer geit aaf (Obbicht), ⁄t dooit (Obbicht) dooien [SGV (1914)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
doop doop: doup (Obbicht) doop [SGV (1914)] III-3-3
doopvont doopvont: duipvont (Obbicht) doopvont [SGV (1914)] III-3-3