e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinkkuil in de wei drink: dreŋk (Obbicht) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droesem kaam: koeum (Obbicht) droesem [SGV (1914)] III-2-3
drogen, droog worden (van gemaaid gras) drogen: drøgǝ (Obbicht) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronken een stuk in de hakken: e sjtuk in de hakke höbbe (Obbicht), een stuk in de kloten: e sjtuk in de kloeate höbbe (Obbicht), hardstikke zat: harsjsjtikke zaat (Obbicht), zat: zaat (Obbicht) dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)] III-2-3
dronken zijn een stuk in de kraag hebben: e sjtuk in de kraag höbbe (Obbicht), een stuk in de reet hebben: e sjtuk in de reet höbbe (Obbicht), hem om hebben: m òm hŏbbe (Obbicht), kachel zijn: kachel zeen (Obbicht), zat zijn: zaat zeen (Obbicht) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven t blijft over]: ⁄t hilt euver (Obbicht, ... ) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] III-4-4
droogdoek, theedoek droogdoek: dreuegdook (Obbicht) Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1
droogstaan droogstaan: drø̄xstǭn (Obbicht) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
droogzolder meelzolder: mē̜lzøldǝr (Obbicht) De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c] II-1
druilerig en koud weer miezerig (weer): miezerig (Obbicht), nat (weer): eine naate zōmer (Obbicht, ... ), naat (Obbicht) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [SGV (1914)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4