33277 |
asperge |
asperge:
aspɛržǝ (L427p Obbicht)
|
Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.]
I-5
|
23603 |
asperges me |
asperges:
asperzjes (L427p Obbicht)
|
Het gezang dat voorafgaand aan de hoogmis gezongen wordt onder de besprenkeling met wijwater: "Asperges me...."of "Vidi aquam...."(in de Paastijd). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22897 |
aswoensdag |
asselegoensdag:
Esjjelegoonsdig (L427p Obbicht)
|
Aschwoensdag [SGV (1914)]
III-3-3
|
19561 |
aszeef |
kolenzeef:
kaolezeef (L427p Obbicht)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aovendééte (L427p Obbicht),
aoventaete (L427p Obbicht)
|
de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
keien:
kei-en (L427p Obbicht),
keije (L427p Obbicht),
kejje (L427p Obbicht)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)]
III-3-2
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
baarmoer:
bārmōr (L427p Obbicht),
dracht:
drax (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|
20551 |
babbelaar |
babbeltje:
(babbeler,suikergoed).
belbelke (L427p Obbicht)
|
babbelaar [SGV (1914)]
III-2-3
|
25587 |
bakblik |
blik:
%%meervoud%%
blikken (L427p Obbicht),
plaat:
platen (L427p Obbicht)
|
De metalen vorm, een blik of bus, waarin de bakker het deeg laat narijzen voordat hij het in de oven plaatst. Vaak wordt het deeg op een plaat gelegd met soms die beperking dat het dan om het bereiden van witbrood gaat (Q 82) of om het maken van vla, beschuit of broodjes (Q 191, 204 en L 291). Vroeger moet men het deeg, vooral van roggebrood, ook wel op de stenen van de ovenvloer geplaatst hebben (in L 289b en L 291). In Q 204 plaatst men het opgemaakte deeg ook wel op vierkante stukken karton. Volgens Schoep (blz. 100) wordt het gevormde brood na het opmaken hetzij in bussen hetzij tussen kleedjes gelegd. Zo wordt het woordtype "deegkleedje" in dit lemma verklaarbaar. [N 29, 37; monogr.]
II-1
|
21189 |
baken |
baken:
boke (L427p Obbicht)
|
baken [SGV (1914)]
III-3-1
|