e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eindvoor aan de zijkant kantvoor: kãnt˲[voor] (Oirlo), zijkant: zii̯kãnt (Oirlo) Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.] I-1
eindvoor in het midden middenvoor: medǝ[voor] (Oirlo) De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
eis van de aanklager eis: eis (Oirlo) de eis van de aanklager over de op te leggen straf [ticht] [N 90 (1982)] III-3-1
ekster ekster: ekster (Oirlo) ekster [SGV (1914)] III-4-1
eksteroog eksteroog: eksteroug (Oirlo), eksteroëge (Oirlo) likdoorn, eksteroog [SGV (1914)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)] III-1-2
el, maat van 0,69 m el: en el (Oirlo) de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)] III-4-4
elders, ergens anders anders: ânders (Oirlo), vreemd: Vb. - ien de vrimde de kaost verdi‰ne. - òp de vrimde gaon.  vrimde (Oirlo) elders, ergens anders || op een andere plaats, tijd III-4-4
elektriciteit lektrisch: lektries (Oirlo), stroom: stroeëm (Oirlo) electrisch || electrische spanning III-2-1
elfenbankje elfenbankje: elfenbankje (Oirlo), elfenbenkske (Oirlo) Elfenbankje: een veelkeuzige zwam die veel voorkomt op takken en stammen; komt vaak in groepjes voor (elfenbankje, pijpzwam, buisjeszwam). [N 92 (1982)] III-4-3
ellende (lijden) der slecht aan zijn: d⁄r slaecht ânzien (Oirlo), elend: ieëlend (Oirlo), miserie: mĭserie (Oirlo) een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || ellende || ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)] III-1-4