e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jojo jojo: jojo (Oirlo) Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)] III-3-2
jokeren (kaartspel) jokeren: jokere (Oirlo) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
jong (bn.) jong: jòng (Oirlo), jònk (Oirlo), ⁄t kiend is nog jonk (Oirlo) jong (bn) || jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)] III-2-2
jong en kaal vogeltje kaalklots: kaalklots (Oirlo), kaalkwal: kaalkwal (Oirlo), kale jongen (mv.): kaal jônge (Oirlo), kwab: kwab (Oirlo), twijfelaar: waarvan het geslacht nog niet te bepalen is  twiefeler (Oirlo) een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || een vogel die nog gevoerd moet worden (kwèker) [N 83 (1981)] || nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)] || vogeltje || vogeltje zonder veren III-4-1
jong en kaal vogeltje adj. jong: jông (Oirlo) nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)] III-4-1
jong van een dier jong: jonk (Oirlo), joŏng (Oirlo), joŋ (Oirlo), joŋk (Oirlo), jònk (Oirlo), jonge, de: den het jônge (Oirlo), lepper: lepper (Oirlo) [R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)] || jong (ve dier) [SGV (1914)] || jong ve dier || jong ve dier, met de speen grootgebracht I-11, III-4-2
jong varken bag: bax (Oirlo), baggen (mv.): bage (Oirlo) Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.] I-12
jonge duif piepklots: pĕa͂pklots (Oirlo) duif, jonge — III-4-1
jonge geit geitenliemes: gē̜tǝlimǝs (Oirlo) [N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.] I-12
jonge vrouw jong vrouwmens: jông vrommes (Oirlo), pul: pul (Oirlo) jonge vrouw [kuie, koje, keuje] [N 86 (1981)] || jonge vrouw, jong meisje III-2-2