e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaakgestel kaken (mv.): kake (Oirlo) kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kaal: kaal (Oirlo), kale knikker: kale knikker (Oirlo), kletskop: kletskop (Oirlo) De man is kaal [DC 42B (1967)] || kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaam kaam/kamen: kǭm (Oirlo) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes kaaien: kaoje (Oirlo), koͅi̯ (Oirlo), kòje (Oirlo), Ik zeuj gaer n bekske kaoje hebbe vur ozzen hoond, mar ze meuge nie te hárt zien, ânders kan vader ze nie biete  kaoje (Oirlo), Syst. WBD uitgesmolten reuzel: kaoje  kaoje (Oirlo), plukkaaien: plukkaoje (Oirlo) kaantje, uitgebakken vet of spek || kaantjes || Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] || uitgebakken kaantjes van het vet aan de buitenzijde van de varkensdarm || uitgebakken reuzel || vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaaps viooltje kaaps viooltje: kaapsviuuelkes (Oirlo) Kaapsviooltje (saintpaulia). Kas en kamerplant met violette of roze bloemen (violettekesplant, kaaps viooltje, poliake). [N 92 (1982)] III-2-1
kaar kaar: kār (Oirlo) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaardenbol dissel: vaak (foutief?) dissel  dissel (Oirlo), distel: vaak (foutief?) dissel  dissel (Oirlo), kaardenbol: kaardebol (Oirlo, ... ) [N 92 (1982)]Weverskaarde (dipsacus fullonum 120 tot 150 cm groot. De plant heeft een krans van lange, rechtopstaande schutbladeren. De schutblaadjes steken uit boven het purperen blad en eindigen in buigzame of stijve stekels. Vroeger in Limburg gekweekt en daar we [N 92 (1982)] I-7, III-4-3
kaars kaars: keͅrs (Oirlo), Kòmde um kerse uut te blaoze of um kerse te aete De kers die vurbeej göt, geft \'t maeste licht: Goed voorbeeld doet goed volgen De kers is tot òp d\'n nagel òpgebrând: het leven is bijna ten einde Vur d\'n düvel \'n kerske òpstaeke: een slechte raadgever adoreren  kers (Oirlo) kaars [RND] III-2-1
kaarsenaansteker kaarsenaansteker: kaerse anstaeker (Oirlo) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenbak kaarsenbak: kersebak (Oirlo) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3