e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruiden, specerijen gekruiden: gekruuje (Oirlo), specerijen: specerije (Oirlo) De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)] III-2-3
kruidenier kruidenier: kraidenier (Oirlo), winkelier: winkelier (Oirlo) een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)] III-3-1
kruidenjenever bittere: bittere (Oirlo), boerenjongens: boērejònges (Oirlo), boxmeerse: bestaande uit anisette en brandewijn of jenever en enkele druppels bruine pommeransbitter  bòksmérse (Oirlo), elsje: elske (Oirlo), Els: in een jonge klare werd bitterke genoemd  elske (Oirlo), wacholderwater: wáchelewater (Oirlo) borrel oude jenever met een paar druppels pommeransbitter || borreltje || jenever, getrokken van de jeneverbes || likeur || rozijnen op brandewijn III-2-3
kruidje-roer-me-niet kruidje-roer-me-niet: kruidje roer me niet (Oirlo) Kruidje-roer-me-niet (Mimosa pudica L.) [N 92 (1982)] III-2-1
kruidnagel kruidnagel: krunêgel (Oirlo), kruudnagel (Oirlo) kruidnagel [SGV (1914)] III-2-3
kruidwijding kruidwijding: krüdwejing (Oirlo) O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)] III-3-3
kruidwis gekruiden: woei heiten de gekrujen, die gezêgend werre (Oirlo), kruidwis: kruudwis (Oirlo), krŭŭtwis (Oirlo), (Veldeke 1983).  kruûdwis (Oirlo), krüdwis (Oirlo) De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)] || Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)] III-3-2, III-3-3
kruidwis wijden kruidwis zegenen: kruudwis zaegene (Oirlo) De wijding van de kruiden op 15 augustus [der kroetwusj zeëne]. [N 96C (1989)] III-3-2
kruien kruien: kruien (Oirlo), kryi̯ǝ (Oirlo) De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13, II-3
kruik kruik: kroek (Oirlo) kruik [SGV (1914)] III-2-1