e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moedervlek moedervlek: mōēdervlek (Oirlo) Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)] III-1-1
moedig (zijn) niet bang zijn: nie bang zien (Oirlo), niet gauw aan de kant gaan: den göt nie gauw an de kânt (Oirlo) moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] || onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)] III-1-4
moeite moeite: moeitə (Oirlo), moejt (Oirlo) moeite, bekommernis || moeite; hij geeft zich moeite [DC 03 (1934)] III-1-4
moer moer: moer (Oirlo), moēr (Oirlo) konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)] III-2-1
moeras moeras: murās (Oirlo) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moerassig zompig: zoompeg (Oirlo), (dit is een variant van zoompeg en een jonger Venrays woord is zòmpeg).  zumpeg (Oirlo), Opm. dit is J.V. (betekent jonger Venrays - is een nieuwere Venrayse benaming).  zòmpeg (Oirlo) drassig; zompig, moerassig III-4-4
moestuinx hof: hof (Oirlo), hoͅf (Oirlo), tuin: tøͅi̯n (Oirlo) [DC 03 (1934)] [SGV (1914)] I-7
moeten moeten: motte (Oirlo), mòtte (Oirlo) moeten [SGV (1914)] III-1-4
moezen moes: tot moes geworre (Oirlo), prut: tot prut geworre (Oirlo) moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)] III-2-3
mok mok: muk (Oirlo) Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.] I-9