e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nest bocht: v vogel of ander dier, ook: nestmateriaal  bòcht (Oirlo), nest: neist (Oirlo), neiste (Oirlo) nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)] III-4-1
nest, hoeveelheid jongen nest: enne nēst van ..... (Oirlo), worp: wörp (Oirlo) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] || worp, aantal jonggeboren dieren III-4-2
nestei nestei: nęi̯stęi̯ (Oirlo) Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.] I-12
nestelen timmeren: timmere (Oirlo), tummere (Oirlo) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] || nestelen v vogels III-4-1
nestverlater uitvliegen: die zien uutgevloge (Oirlo), vlugjong: vlug jònge (Oirlo), op punt van uitvliegen  vlug jònge (mv.) (Oirlo), vlugjongen, die vliegen haast niet: vlug jônge die vliege haost niet (Oirlo) in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] || vogeltje || vogeltjes, op punt van uitvliegen III-4-1
neus neus: neus (Oirlo) neus [SGV (1914)] III-1-1
neus (spotnamen) kokker: enne fleenke koker (Oirlo), snotkokker: snot-koker (Oirlo), snotneus: snot-neus (Oirlo), voordeur: vurdeur (Oirlo) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen snuit: snŭŭt (Oirlo), snüüt (Oirlo) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neusgaten: neusgatter (Oirlo) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
neusvleugel neusvleugel: neus-vleugels (Oirlo) neusvleugel [N 10b (1961)] III-1-1