e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
orgel orgel: øͅrgəl (Oirlo), øͅrgəldreͅjər (Oirlo) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen de orgel spelen: dən øͅrgəl sp"lə (Oirlo) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgeldraaier orgeldraaier: øͅrgəldreͅjər (Oirlo) Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2
orgelpijpen orgelpijpen: øͅrgəlpīpə (Oirlo) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
orgeltrapper orgeltrapper: øͅrgəltrapər (Oirlo) De orgeltrapper, orgeltreder, die al pompend of tredend de blaasbalg van het orgel met lucht vulde [örgeltrèèjer, balketrèëner, herrejotswinkmecher?]. [N 96B (1989)] III-3-3
os os: ø̜s (Oirlo) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
oud, bejaard bejaard: bejoard (Oirlo), oud: âld (Oirlo) bejaard [SGV (1914)] || oud (bn), op leeftijd III-2-2
oude man knikker: knikker (Oirlo), oud mens: enne alde meens (Oirlo), oude guil: oorspr.: voor afgeleefd paard, oude knol  âlde guūl (Oirlo), oude mens: einen alde meensch (Oirlo) oude [een ~ man] [SGV (1914)] || oude man || oude man (ironisch) || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)] III-2-2, III-3-1
oude versleten hoed loesjhoedje: loesj huŭdje (Oirlo), slappe hoed: slappen hōēd (Oirlo), tod: WNT: tod (I), 1) Waardeloze, veelal gescheurde en smerige lap, lor, lomp, vod.  tod (Oirlo) hoed, oude versleten of ontredderde ~ [loesj, sjaphoed] [N 25 (1964)] III-1-3
oude vrouw mensje: meenske (Oirlo), oude vrouw: en alde vrouw (Oirlo), wijfje: wiēfke (Oirlo) oud klein vrouwtje || oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)] || oude vrouwtje III-2-2