e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoenen poetsen poetsen: poetsen (Oirlo, ... ), wiksen: Ge mòt òw goej scho‰n nog wikse: je moet je zondagse schoenen nog insmeren  wikse (Oirlo, ... ) met schoensmeer insmeren || Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenlepel schoentrekker: schoentrekker (Oirlo, ... ) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoensmeer schoenpoets: schoenpoets (Oirlo, ... ), wiks: wiks (Oirlo, ... ) schoensmeer || Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenveter schoenriem: schoenriem (Oirlo), schoenrīēm (Oirlo) schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3
schoepen schoepen: schupe (Oirlo), stropen: struepe (Oirlo) Met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schoffel schoffel: sxufǝl (Oirlo) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5
schoffelen, wieden met de schoffel schoffelen: sxufǝlǝ(n) (Oirlo) Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a] I-5
schoft, kwart van een werkdag schaft: schaft (Oirlo), schoft: schòft (Oirlo), schofttijd: (dit is een variant van schòft).  schòfttied (Oirlo) een vierde deel van een werkdag [schoft, schof, poos] [N 91 (1982)] || kwart van een werkdag III-4-4
schokschouderen de schouders optrekken: de schouwers ôptrekke (Oirlo) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2
schol schol: schol (Oirlo, ... ), sxol (Oirlo) Hoe noemt u de schol: een platvis die tot 70cm lang kan worden. Hij heeft een rij benige uitsteeksels tussen het oog en de nabije borstvin. Op het lichaam komen mooie oranje vlekken op een grijsbruine ondergrond voor (plaat, pladijs, schol, schar) [N 83 (1981)] || schol || schol (platvis) III-2-3