e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

Gevonden: 5227
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blaffen blaffen: blaffe (Oirlo, ... ) blaffen [SGV (1914)] || Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)] III-2-1
blaker blaker: blaoker (Oirlo, ... ), luchter: luchter (Oirlo) blaker || kaarshouder || Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)] III-2-1
blankvoorn, voorn voorn: voorn (Oirlo) Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)] III-4-2
blaren blaren: blø̜̄rǝ (Oirlo) Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.] II-9
blasiuszegen blasiuszegen: gekruiste kaarsen onder dekin; gebed en zegening  de blasiuszaegen (Oirlo) De Blasiuszegen waarbij de priester twee kaarsen kruiselings vasthoudt. [N 96C (1989)] III-3-3
blauwe bosbes moelbeer: moelbaer (Oirlo), waldbeer: waldbêr (Oirlo) bosbes, blauwe — || boschbes [SGV (1914)] III-4-3
blauwe reiger, reiger reiger: reiger (Oirlo) reiger [SGV (1914)] III-4-1
blauwe vleesvlieg, bromvlieg aasvlieg: aosvliēg (Oirlo), madenschijter: maajeschieter (Oirlo), strontvlieg: stroôndvlīēg (Oirlo) Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)] || vleesvlieg || vleesvlieg, dikke bromvlieg III-4-2
blazen blazen: blaoze (Oirlo, ... ) blazen [N 10b (1961)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)] III-1-1, III-2-1
bleek bleek: bleik (Oirlo), blieëk (Oirlo), bliëk (Oirlo), wit: wit (Oirlo) bleek [SGV (1914)] || bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] III-1-2