e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trap trap: ein smaal trap (Oirlo) trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
trapleer huishoudtrap: huushâldtráp (Oirlo), leer: \'n Häöltere lieër Hoonderd poond mit de lieër: een geslacht varken licht van gewicht Wie \'n lieër wil beklimme, mótòp de underste sproot beginne: wie iets wil bereiken , zal eenvoudig moeten beginnen  lieër (Oirlo), trapleer: tráplieër (Oirlo) kleine verplaatsbare trapleer voor huishoudelijk gebruik || trapleer III-2-1
traploper loper: luuëper (Oirlo, ... ), traploper: trápluuëper (Oirlo) gangloper || traploper III-2-1
trappaal trappepost: trapǝpǭst (Oirlo), trappost: trappǭst (Oirlo) De eerste, verzwaarde stijl van een trapleuning. [N 55, 137; monogr.] II-9
trappelen trappelen: trappele (Oirlo) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
trappist trappist: trappiste (Oirlo) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
traproede roede: roei (Oirlo), Ki‰k uut, dat \'r gén roeje van de tráp losligge  roej (Oirlo), traproede: tráproej (Oirlo) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] || metale roede,stang || ronde of platte staaf om een traploper vast te leggen III-2-1
trechter trechter: traechter (Oirlo), trechter (Oirlo), tuit: toēt (Oirlo), tuitje: tuutje (Oirlo) spits toelopend trechtertje || trechter [SGV (1914)] III-2-1
trechter op de gierton trechter: trɛ ̝xtǝr (Oirlo) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede traptrede: traptrēj (Oirlo), trede: triǝj (Oirlo), 2 treeje  treej (Oirlo) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] II-9, III-2-1