e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

Gevonden: 5227
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braken kitsen: WNT: kitsen (IX), Klanknabootsende benaming voor: (Vocht) straalsgewijze tusschen de tanden door uitspuwen.  kitse (Oirlo), kotsen: kotse (Oirlo), kotsen (Oirlo), spijen: speje (Oirlo) kotsen [SGV (1914)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
bramenvlaai braamberenvlaai: Syst. WBD  bròmbaere-vlaaj (Oirlo), bramenvlaai: braomeflaai (Oirlo), bromberenvlaai: bròmbaereflaaj (Oirlo) Bramenvla [N 16 (1962)] || bramenvlaai III-2-3
branden branden: de kachel brandt (Oirlo) brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
brandewijn brandewijn: brandewien (Oirlo), brândewien (Oirlo) brandewijn || brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)] III-2-3
brandhout aanmaakhout: schânse huuëre bij \'t ánmaakhaolt  ánmaakhaolt (Oirlo), brandhout: brandholt (Oirlo), branthoͅlt (Oirlo), kachelhoutjes: káchelhäöltje (Oirlo), poestjes: puusjes (Oirlo) [SGV (1914)]aanmaakhout voor fornuis of kachel || aanmaakhout, kleine stukjes hout om een vuur aan te steken || brandhout [SGV (1914)] || kort stukjes stam dienend als brandhout in de kachel of het fornuis I-7, III-2-1
brandkast in de sacristie brandkast: brandkast (Oirlo) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
brandnetel brandnetel: brand˱nētǝl (Oirlo), netel: nētǝl (Oirlo) Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5
brandslang brandslang: brândslang (Oirlo) de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] III-3-1
brandstof stokens: stokes (Oirlo), De schop lit wer vol stokes vur káchel en fernuus  stokes (Oirlo), stook: stook (Oirlo), Gót már schöpkes rape vur de stook: ga maar denneappels rapen als brandbaar materiaal  stook (Oirlo) brandbaar materiaal voor te stoken || brandstof || brandstof voor een kachel || het materiaal dat gebruikt wordt voor het stoken III-2-1
brasem brasem: brasem (Oirlo), brassem: bressem (Oirlo) brasem || Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)] III-4-2