e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

Gevonden: 5227
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dinsdag voor aswoensdag carnavalsdinsdag: carnevalsdinsdag (Oirlo) De naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag]. [N 88 (1982)] III-3-2
directoire sjansboks: [Vgl. WBD III, 1.3: directoire, sjansboks]  sjansbôks (Oirlo) directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)] III-1-3
dirigent dirigent: dirigent (Oirlo) De leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester]. [N 90 (1982)] III-3-2
dirigent van het zangkoor directeur (fr.): direkteur (Oirlo), dirigent (<du.): dirigent (Oirlo) De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)] III-3-3
dispensatie ontheffing: bv. van vasten voor zwaar werk, zoals turf strèke  ontheffing (Oirlo) De ontheffing, vrijstelling van een kerkelijk gebod of voor-schrift (op het gebied van de zondagsheiliging, vasten en onthouding, huwelijk). [N 96D (1989)] III-3-3
dobbelen dobbelen: doͅbələ (Oirlo) Het kansspel waarbij met dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
dobbelsteen dobbelsteen: doͅbəlstiən (Oirlo), klank niet weer te geven  dobbelstein (Oirlo) dobbelsteen [SGV (1914)] || Kleine kubus waarvan de zes vlakken respectievelijk met 1-6 "ogen"voorzien zijn [steen, dobbelsteen, teerling]. [N 88 (1982)] III-3-2
dobber dobber: dobber (Oirlo), kurk: körk (Oirlo) De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)] || dobber [SGV (1914)] III-3-2
dochter dochter: daochter (Oirlo), dochter (Oirlo), dochtər (Oirlo), maagdje: megje (Oirlo) (dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2
dode dode: doeëje (Oirlo), dojje (Oirlo), lijk: liek (Oirlo, ... ), overledene: ovverleejene (Oirlo), J(onger) V(enraays)  overledene (Oirlo) de overledene || een dode (zn) || het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] || het lijk [de liech] [N 96D (1989)] || lijk || overledene III-2-2