24153 |
geluid van de patrijs |
roepen:
roepe (L216p Oirlo)
|
het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
donderen:
doondere (L216p Oirlo),
dôndere (L216p Oirlo),
Opm. dit is J.V. (betekent jonger Venrays - is een nieuwere Venrayse benaming).
dòndere (L216p Oirlo),
hommelen:
⁄t hômmelt (L216p Oirlo),
rommelen:
rômmele (L216p Oirlo)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] || rommelen van de donder
III-4-4
|
19273 |
gelukken |
goed gaan:
dat het gōēd gegāōn (L216p Oirlo),
lukken:
⁄t lukt gōēd (L216p Oirlo)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
bofkont:
bôf-koont (L216p Oirlo)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
en gemekkeluk werkske (L216p Oirlo),
gemekkelyk (L216p Oirlo),
gəmèkkələk (L216p Oirlo),
op zijn gemak:
óóp sĭĕn gəmáák (L216p Oirlo)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
19226 |
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken |
het beste gaan:
dat gôt zoë ⁄t baeste (L216p Oirlo)
|
de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
mommegezicht:
mommegezicht (L216p Oirlo),
vastelavondsgek:
vastelaovesgek (L216p Oirlo)
|
Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
gemaen (L216p Oirlo),
zonde j
gemein (L216p Oirlo),
in zijn kont niet deugen:
den deugt ien zien koont nie (L216p Oirlo),
niet deugen:
den deugt nie (L216p Oirlo)
|
gemeen [SGV (1914)] || gemeen, laag, slecht || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeente:
gemeinte (L216p Oirlo)
|
gemeente [SGV (1914)]
III-3-1
|
21718 |
gemeentebelasting |
gemeentebelasting:
gemaentebelasting (L216p Oirlo)
|
de belasting die slechts voor één gemeente of stad geldt [octrooi, binnenboek, gemeentelasten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|