26304 |
hals van de kleine spil |
hals:
hals (L216p Oirlo)
|
Het (dikke) gedeelte van de kleine spil dat zich in de steenbus van de ligger bevindt. Zie ook afb. 62 en de toelichting bij het lemma ɛhals van het staakijzerɛ.' [N O, 16c; A 42A, 23]
II-3
|
18255 |
halsketting |
ketting:
ein golde keitting (L216p Oirlo)
|
gouden [een - ketting] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18236 |
halssnoer |
halsketting:
en (golde) halsketting (L216p Oirlo),
kraal:
kralle (L216p Oirlo),
snoer:
snoer (L216p Oirlo)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
26234 |
halssteen |
baansteen:
baansteen (L216p Oirlo)
|
Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4]
II-3
|
21541 |
halve frank |
halve frank:
ennen halve frang (L216p Oirlo)
|
wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21434 |
halve gulden |
halve gulden:
enne halve geulde (L216p Oirlo)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21607 |
halve stuiver |
lap:
enne lap (L216p Oirlo)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23759 |
halve zondag |
halve zondag:
halve zondag (L216p Oirlo)
|
Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21606 |
halve-centstuk |
halve cent:
enne halve caent (L216p Oirlo)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
scheenk (L216p Oirlo),
scheink (L216p Oirlo),
As ennen bo‰r t spek òp hit, göt hij án de schaenk: Het beste voor het laatst bewaren "Iederieën ziene smaak"zaej Hendrikske en toe sneejde hij zien aege t mager uut de schaenk
schaenk (L216p Oirlo)
|
ham [SGV (1914)]
III-2-3
|