25056 |
handvol |
handjevol:
haendjevol (L216p Oirlo),
handvol:
haffel (L216p Oirlo),
kooksel:
en koksel (L216p Oirlo)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)] || handvol, zoveel als een hand vult
III-4-4
|
33147 |
handzeef |
zift:
zeft (L216p Oirlo)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
30214 |
hanebalk |
scheerbalk:
sxęrbalǝk (L216p Oirlo)
|
De doorgaans dubbel uitgevoerde horizontale balk die de spantbenen met elkaar verbindt. Om het doorzakken van de hanebalk te voorkomen wordt aan de bovenzijde ervan de makelaar gemonteerd. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Makelaar' en afb. 49l. [N 54, 165a; N 54, 165b; monogr.; div.]
II-9
|
20074 |
hanekam |
duizendschoon:
duizendschoon (L216p Oirlo)
|
hanekam (plant) (Celosia cristata L.) [N 92 (1982)]
III-2-1
|
17811 |
hangen |
hangen:
hange (L216p Oirlo)
|
hangen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20021 |
hanggeranium |
hanggeranium:
hanggeranium (L216p Oirlo)
|
Hanggeranium (pelargonium peltatum). De bladeren zijn duidelijk 3- of 5-lobbig, de lobben zijn gaafrandig. De plant heeft liggende stengels, die vaak over de rand van de bloempot heenhangen. De bloemen zijn lichtrood of wit van kleur en groeien in scherme [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hangslot (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
kluister:
kluuster (L216p Oirlo),
Zit \'t kloester òp de port
kloester (L216p Oirlo),
slot:
slot (L216p Oirlo)
|
Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)] || hangslot [N 07 (1961)]
III-2-1
|
18979 |
hansworst |
aansteller:
ansteller (L216p Oirlo)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21413 |
hard schreeuwen |
hard schreeuwen:
hart schreewə (L216p Oirlo)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25147 |
hard waaien |
boezen:
bōēze (L216p Oirlo),
hard waaien:
hard waeje (L216p Oirlo),
houwmouwen:
haowmaowe (L216p Oirlo)
|
hard waaien [boezen] [N 22 (1963)] || hevig waaien met draaiende windstoten
III-4-4
|