33804 |
hoef |
hoef:
huf (L216p Oirlo)
|
[S 14; L 1a-m]
I-11
|
31609 |
hoefmes |
kapmes:
kápmɛs (L216p Oirlo)
|
Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
notstal (L216p Oirlo),
nǫtstal (L216p Oirlo)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
enne hôêk (L216p Oirlo),
hoek (L216p Oirlo)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] || hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
22358 |
hoepel |
band:
band (L216p Oirlo),
bandel:
bandel (L216p Oirlo)
|
a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
bandelen:
bandele (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || hoepelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18319 |
hoepelrok |
hoepelrok:
hoepelrok (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
petticoat (eng.):
pettikoot (L216p Oirlo),
<Eng. petticoat
pettikoot (L216p Oirlo)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18017 |
hoest |
kruch:
WNT: zowel krochen als kruchen, beide klanknabootsend.
kroch (L216p Oirlo)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hoeste (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
kruchen:
krôche (L216p Oirlo)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] || Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hoeëg schōēn (L216p Oirlo),
hoeəg schoen (L216p Oirlo)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|