18258 |
hoge hoed |
hoge hoed:
hoëgen hōēd (L216p Oirlo),
hoge zijden:
hoëge zieje (L216p Oirlo)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
hoge hoed:
hoëgen hōēd (L216p Oirlo),
hoge zijden:
hoëge zieje (L216p Oirlo)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
32445 |
hoge klomp |
hoge klomp:
huǝgǝ [klomp] (L216p Oirlo),
huifklomp:
hūf[klomp] (L216p Oirlo),
kapklomp:
kap[klomp] (L216p Oirlo)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
18376 |
hoge klomp? |
hoge klomp:
hoëg kloompe (L216p Oirlo)
|
klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18628 |
hoge pet met opstaand bovenstuk |
hoge zijden:
hoëge zieje (L216p Oirlo)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het hoge model {afb} [hoge zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21866 |
hogen |
ophogen:
ôphuëge (L216p Oirlo),
overbieden:
ooverbieje (L216p Oirlo)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22525 |
hogen, hoogjassen (kaartspel) |
hogen:
haege (L216p Oirlo)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24323 |
hom |
gritselkuit:
gritselkoet (L216p Oirlo),
hom:
hom (L216p Oirlo),
kraaltjeskuit:
krellekeskoet (L216p Oirlo),
melkkuit:
melkkoet (L216p Oirlo),
ritselkuit:
ritselkoet (L216p Oirlo)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)] || hom vd vrouwtjesvis || hom, mann. viszaad
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
homel (L216p Oirlo),
hòmmel (L216p Oirlo),
hômmel (L216p Oirlo)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [SGV (1914)] || hommel, wilde brombij
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
hōmp (L216p Oirlo),
hômp (L216p Oirlo)
|
homp || homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|