26167 |
keerklossen |
keerklossen:
keerklossen (L216p Oirlo)
|
Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d]
II-3
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffe (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
hir wört nimɛr gəkɛ:gəlt (L216p Oirlo),
kegele (L216p Oirlo)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
20054 |
keizerskroon |
keizerskroon:
keizerskroën (L216p Oirlo),
paasklok:
paos-klokke (L216p Oirlo)
|
Keizerskroon (fritillaria imperialis). De stengel draagt aan zijn top een krans van hangende bloemen, daarboven steekt een kuif van groene bladeren uit. De stengel is onderaan niet - en bovenaan dicht bebladerd; de bloemen zijn geel of oranjerood, bloemde [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19664 |
kelder |
kelder:
kēͅldər (L216p Oirlo),
\'n Huus vol daochters is as enne kelder vol zo‰r bi‰r: wie veel dochters heef loopt kans er mee te blijven zitten
kelder (L216p Oirlo)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
23293 |
kelk |
kelk:
kelk (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23545 |
kelkdoekje |
kelkdoekje:
korte uu
keͅlkduuske (L216p Oirlo)
|
Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23546 |
kelklepeltje |
lepeltje:
laepelke (L216p Oirlo)
|
Het kelklepeltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19053 |
kennen |
kennen:
keinne (L216p Oirlo)
|
kennen [SGV (1914)]
III-1-4
|
28769 |
keper |
keper:
kēpǝr (L216p Oirlo)
|
Elk van de balkjes van ongeveer 5 x 7 cm dikte, die op 50 cm afstand van elkaar verticaal over de gordingen worden gespijkerd. Zie ook afb. 49o. [N 54, 175; monogr.; div.]
II-9
|