id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21283 | kerel | kerel: kêrel (Oirlo), kɛl (Oirlo) | kerel [RND], [SGV (1914)] III-3-1 |
29111 | keren | omdraaien: ømdrɛ̄ ̝i̯ǝ (Oirlo) | Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] I-1 |
23214 | kerk | kerk: keirk (Oirlo), kerk (Oirlo) | De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || kerk [SGV (1914)] III-3-3 |
23368 | kerkbank | bank: baank (Oirlo) | Één zon bank. [N 96A (1989)] III-3-3 |
23366 | kerkbanken | banken: baenk (Oirlo) | De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)] III-3-3 |
23530 | kerkboek | gebedenboek: gebejebook (Oirlo) | Een kerkboek met godvruchtige gebeden en overwegingen, bestemd voor de gelovigen [gebèèjeboek]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
23347 | kerkdeur | kerkdeur: kerkdeur (Oirlo) | De grote deur, de hoofdingang van de kerk [lijkdeur, kerkdeur, kirchduër]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
23302 | kerkgang | kerkengang: kerkegang (Oirlo) | De eerste gang naar de kerk die de moeder deed na de bevalling, kerkgang [kèrkegank, kirchejank?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
23576 | kerkgezang | zang: zang (Oirlo) | Een gezang, zang [jezank?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
20256 | kerkhof | kerkhof: kerkhof (Oirlo, ... ) | De begraafplaats rondom bij de kerk [de/het kerkhof,-hoof,kirkef?]. [N 96A (1989)] || Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)] III-3-3 |