17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knoers (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krɛlkəs (L216p Oirlo),
krɛləkəs (L216p Oirlo)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20139 |
kraambed |
kinderbed:
kienderbed (L216p Oirlo),
O(ud) V(enraays)
kienderbed (L216p Oirlo),
kraambed:
kraombed (L216p Oirlo),
J(onger) V(enraays)
kraombed (L216p Oirlo)
|
kraambed
III-2-2
|
22523 |
kraamvisite |
kraamvisite:
kraomvisite (L216p Oirlo)
|
Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krān (L216p Oirlo),
lip:
lep (L216p Oirlo)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekraan (L216p Oirlo),
kroeënekraan (L216p Oirlo)
|
kraanvogel [SGV (1914)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
jeuksen:
jukse (L216p Oirlo),
krabben:
de kop krabbe (L216p Oirlo),
krabbe (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
schobben:
schôbbe (L216p Oirlo)
|
krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18372 |
krakende schoen |
niet betaald:
die zien nie betald (L216p Oirlo),
die zien nie betald! (L216p Oirlo)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23718 |
kralen van de rozenkrans |
kraaltjes:
krelkes (L216p Oirlo),
kralen:
kralle (L216p Oirlo)
|
De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32072 |
kram |
sloop:
sluǝp (L216p Oirlo)
|
U-vormig gebogen ijzerdraad die aan beide einden van een punt is voorzien. [N 54, 18; monogr.]
II-12
|