e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kraakbeen knoers/knors: knoers (Oirlo, ... ) kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)] III-1-1
kraaltjes kraaltjes: krɛlkəs (Oirlo), krɛləkəs (Oirlo) kraaltjes [RND] III-3-2
kraambed kinderbed: kienderbed (Oirlo), O(ud) V(enraays)  kienderbed (Oirlo), kraambed: kraombed (Oirlo), J(onger) V(enraays)  kraombed (Oirlo) kraambed III-2-2
kraamvisite kraamvisite: kraomvisite (Oirlo) Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
kraan van de metalen gierton kraan: krān (Oirlo), lip: lep (Oirlo) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
kraanvogel kroenekraan: kroenekraan (Oirlo), kroeënekraan (Oirlo) kraanvogel [SGV (1914)] III-4-1
krabben jeuksen: jukse (Oirlo), krabben: de kop krabbe (Oirlo), krabbe (Oirlo, ... ), schobben: schôbbe (Oirlo) krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] III-1-2
krakende schoen niet betaald: die zien nie betald (Oirlo), die zien nie betald! (Oirlo) schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)] III-1-3
kralen van de rozenkrans kraaltjes: krelkes (Oirlo), kralen: kralle (Oirlo) De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kram sloop: sluǝp (Oirlo) U-vormig gebogen ijzerdraad die aan beide einden van een punt is voorzien. [N 54, 18; monogr.] II-12