26079 |
kruiketting, kruitouw |
kruiketting:
kruiketting (L216p Oirlo)
|
De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.]
II-3
|
20712 |
kruim |
kruim:
kroem (L216p Oirlo)
|
kruim [SGV (1914)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
kruimel:
kroemel (L216p Oirlo),
krumel (L216p Oirlo)
|
kruimel
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kruun (L216p Oirlo),
krün (L216p Oirlo)
|
kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24039 |
kruinschering |
kruinschering:
kruunschèring (L216p Oirlo)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
26081 |
kruipalen |
kruipalen:
kruipalen (L216p Oirlo)
|
De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.]
II-3
|
24540 |
kruipende boterbloem |
hennenvoet:
hennevōēt (L216p Oirlo)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
krŭs (L216p Oirlo),
⁄t kruus (L216p Oirlo)
|
deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || kruis [SGV (1914)]
III-1-1, III-3-3
|
22476 |
kruis of munt |
kruis of munt:
kruus of munt (L216p Oirlo)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
26239 |
kruisarmen |
kruisarmen:
kruisarmen (L216p Oirlo)
|
De vier gekruiste balken in het midden van het aswiel. Zij zijn zodanig samengevoegd dat in het midden een vierkante opening gevormd wordt waarin de molenas bevestigd kan worden. Vgl. afb. 49 en 50. Zie ook de lemmata ɛarmenɛ en ɛkruisarmen van het spoorwielɛ. Het betreft daar onderdelen van respectievelijk de watermolen en de rosmolen.' [N O, 11d; A 42A, 9; N O, 11e]
II-3
|