32331 |
kuipersbies, -lis |
bies:
bīs (L216p Oirlo)
|
De plant uit de cypergrassenfamilie (Scirpus) die tussen de bodemplanken en tussen kroos en bodem van vaten wordt aangebracht om deze waterdicht te maken. De biezen worden voor gebruik geweekt, gekloofd en van het merg ontdaan. De kieren in een vat worden met biezen gedicht, gaatjes worden met biezenpropjes gesloten. Zie ook het lemma ɛpropje biezenɛ. In een deel van het onderzoeksgebied wordt vooral de lis als dichtingsmateriaal gebruikt. Het wnt VIIII, kol. 521 geeft s.v. (kuiper) de samenstelling (kuiperslisch) als benaming voor de gele lis (Iris Pseudacorus) en vermeldt daarbij dat de bladeren van deze plant als dichtingsmiddel tussen de duigen van vaten worden gestoken.' [N E, 39b; N E, 54a; monogr.]
II-12
|
20463 |
kuis, ingetogen |
kuis:
Werd vooral overal over gezwege of omschreve; bv. "die mot enne klène kriege"(ôngetrouwd!!).
kuis (L216p Oirlo),
netjes:
netjes (L216p Oirlo),
niet vies:
niet vies (L216p Oirlo)
|
kuis, zuiver [N 96D (1989)] || kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17773 |
kuit |
kuit:
koet (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo,
L216p Oirlo),
kuit (L216p Oirlo)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit ve vis
III-1-1, III-4-2
|
18545 |
kuitbroek |
knickerbocker (eng.):
nikker bokker (L216p Oirlo)
|
kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19015 |
kundig |
bekwaam:
bekwoam (L216p Oirlo)
|
kundig [SGV (1914)]
III-1-4
|
32624 |
kunstmest |
kunstmest:
køns(t)[mest] (L216p Oirlo),
zakjesmest:
zɛ ̝kskǝsmest (L216p Oirlo)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
32627 |
kunstmest strooien |
(kunstmest) zaaien:
zę̄ ̞i̯ǝ (L216p Oirlo),
kalk zaaien:
[kalk] ˱zę̄ ̞i̯ǝ (L216p Oirlo)
|
Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.]
I-1
|
32629 |
kunstmeststrooier |
kunstmeststrouwer/-strooier:
[kunstmest]strǫu̯ǝr (L216p Oirlo),
kunstmestzaaier:
[kunstmest]˲zę̄i̯ǝr (L216p Oirlo)
|
Bedoeld wordt de machine waarmee kunstmeststoffen gelijkmatig over het land worden verspreid. Voor het (...)-gedeelte van de betrokken varianten hieronder zie men de lemmata kunstmest en stalmest. [N P, 9; N 11A, 65b]
I-1
|
19763 |
kurkentrekker |
kurkentrekker:
körketrekker (L216p Oirlo)
|
kurketrekker
III-2-1
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
kustiēk (L216p Oirlo),
køstīk (L216p Oirlo),
sloop:
sloeëp (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
verentijk:
vaerentiēk (L216p Oirlo)
|
kussenomslag || kussensloop [SGV (1914)] || linnen overtrek voor bed, matras, kussen || sloop
III-2-1
|